11. Variabelen
Een variabele heeft de mogelijkheid om een waarde te onthouden als die gezet wordt. Om een nieuwe variabele te maken gebruiken we de volgende opdracht: make "VAR_NAAM VAR_WAARDE. Bijvoorbeeld de opdracht: make "x 3 zet de waarde van de variabele x op 3.
Maak een nieuwe variabele met de naam y en zet zijn waarde op 5
Om de waarde van een variabele op te vragen zet jen een dubbele punt (:) voor de variabele naam. Om de waarde van de variabele y op te vragen gebruik je :y.
Schrijf de waarde van variabele y
We kunnen 2 waardes bij elkaar optellen met de sum (som) opdracht. Dit schrijf je sum WAARDE1 WAARDE2. Bijvoorbeeld sum 2 4 heeft als resultaat 6.
Schrijf de som van 2 en 4
Maak gebruik van de sum opdracht die we eerder geleerd hebben. Make een nieuwe variabele met de naam x.
Zet de waarde van de variabele x op de som van 3 en 6.
Nu hebben we 2 variabelen gezet op een waarde, x en y. We kunnen hun waardes zien met de print opdracht.
print :x en print :y Schrijf de some van x en y
print :x en print :y Schrijf de some van x en y
De difference (verschil) opdracht ziet er hetzelfde uit als de sum opdracht. Maar in plaats van optellen kun je er mee aftrekken. Gebruik hem als: difference VAR1 VAR2
Zet de variabele z op de waarde van x min y